woensdag 22 april 2015

POEP OP MIJN AUTO

Eergisteren, het was een zonnige maandagmiddag, reed ik via Oldenzaal terug van Enschede naar Denekamp.

Ik had net peentjes gezweet bij het maken van een slopend twee uur durend examen. Versuft zat ik in de auto. Ik was al bijna bij de laatste rotonde in Oldenzaal toen ik me opeens iets realiseerde. Iets wat ik me de dag ervoor al had bedacht. Ik zou met mijn auto door de wasstraat gaan.

Mijn auto is zwart. Van origine. Maar vaak gaat hij als een combinatie van donkergrijs en bruinig door het leven. Matglans, terwijl zijn oorspronkelijke lak zo hoog glanst als een keutel in de maneschijn. Een paar nuances vaak aan de onderzijde. Van zandkleurig taupe tot drekkig donkerbruin. Maar in zijn originele vorm, glanzend zwart, zie ik hem niet vaak. Terwijl hem dat juist zo goed staat.

De wasstraat was de oplossing. En dus ging ik. Voor twaalf euro vijftig werd mijn bolide helemaal schoon gespoten. Ik maakte nietsvermoedend grappige selfies terwijl de enge borstels langs mijn auto raasden en zelfs een paar druppels naar binnen spuwden. Wat zou hij mooi glanzen als ik weer naar buiten zou rijden. In het prachtige zonnetje. Ik voelde me de koning te rijk. Eenmaal eruit, stapte ik uit de auto, klapte de zijspiegel naar binnen (de enge borstels hadden hem juist naar buiten geduwd) en haalde het plastic van de ruitenwisser, toen ik het plots zag.

Even verstijfde ik. En dacht meteen dat ik het er wel af kon wassen. Waar achteraan ik me meteen bedacht dat het er helemaal niet kon, omdat ik juist net uit de wasstraat kwam. Dit was er niet af te krijgen. Dit was erin gekerfd. Met een mesje. Of een stokje. Of iets anders. Het zat er in ieder geval goed op. Op mijn motorkap. Moedwillig gedaan. Zelfs duidelijk leesbaar. Een woord op mijn motorkap. Een vies woord. Poep.

Poep op mijn motorkap. Ingekerfde, niet verwijderbare poep. Poep! Dat je iets op mijn motorkap krast is een ding, maar dat dat dan het woord poep moet zijn? Maak er dan shit van. Of een ander hipper woord. Maar poep? Wat dacht die persoon nou zelf? Dat ik met poep op mijn auto wil rijden? Poep! Even serieus. Hoe vaker ik het zeg, hoe minder ik geloof dat het echt een woord is. Poep.

Als ik aan Lise vraag of ze een poepie heeft gedaan, moet ze lachen om het woord poepie (of misschien gewoon om de manier waarop ik het uitspreek), als iemand de koning op een voetstuk plaatst, ben ik altijd degene die zegt dat hij ook maar gewoon een mens is dat moet poepen en als ik tijdens mijn werk even weg ben en er word mij gevraagd waar ik was, ben ik steevast wezen poepen. Ik heb wel wat met poep. Ik doe mijn achternaam best wel eer aan. Nijmeijers en poep is als Nijmeijers en voetbal. Een twee-eenheid. Onlosmakelijk verbonden met elkaar. En ik kan ook best stinken. Maar om daar nou vrolijk mee te koop te lopen (rijden) op mijn prachtig mooie zwarte C1'tje die me al bijna twee en een half jaar door het ganse land rijdt? Nee. Daar bedank ik voor.

Toen ik thuiskwam belde ik de verzekering. De jongen aan de andere kant van de lijn moest lachen om het woord poep. Dat snap ik natuurlijk. Ik lachte zelfs met hem mee. Er werd meteen een garage geregeld en ik kon er meteen terecht. De garage pal naast de wasstraat waar ik inmiddels een klein uurtje eerder was om mijn turbovriend te wassen. Ik ging uit van het worst case scenario. En verwachtte dat hij helemaal overgespoten moest worden. Maar de man in de garage (leuke man trouwens!) wilde eerst proberen of hij te polijsten was. Omdat de krassen niet zo diep waren.

Zo gezegd zo gedaan. De krassen waren inderdaad oppervlakkig genoeg. Er kon gepolijst worden. En terwijl de leuke man met zijn polijstapparaatje vakkundig over mijn motorkapje raasde, verdween de poep als sneeuw voor de nog altijd schijnende zon.
"Je ziet er niks meer van!" riep ik uit, nadat hij klaar was.
"Een geluk bij een ongeluk," antwoordde hij.
Hij reed hem de garage uit en zette hem rijklaar.
"Ik regel het wel met de verzekering," zei hij, toen hij mij de sleutels teruggaf. Wat fijn, dacht ik, zo'n man die dat voor je regelt. Heel fijn.
Ik stapte in en reed weg.

En ik liet de poepzooi achter bij de garage.

woensdag 15 april 2015

ZOMER(S)DAGJE!

Het is nog geen twee weken geleden dat ik in bikini in het zonnetje zat.

In Torremolinos. In Zuid-Spanje. De laatste dag van mijn Andalusië-rondreis. Ik wilde eigenlijk de laatste nacht weer in Málaga doorbrengen (net zoals de eerste twee nachten), maar daar zat alles vol. Pasen stond voor de deur. Of het was heel duur. Of ik moest op een slaapzaal in een hostel dat nog wel betaalbaar was. Dat wilde ik niet. Dus ik zocht een hotel in de buurt van het vliegveld. En toen kwam ik in Torremolinos uit. Ook goed, vond ik. Als ik maar kon slapen.

Ik boekte het hostel, niet verwacht dat het veel bijzonders zou zijn. Maar dat was het wel. Een huis. Met een tuin. Met een hele mooi Mediterraanse tuin. Mijn kamer was nog niet klaar toen ik aankwam, maar dat vond ik allerminst erg. Ik plofte in de loungeset in de tuin en heb heerlijk een klein uurtje zitten lezen. In de prachtige tuin. Met een grote boom, veel groen en een prachtige geranium (mijn guilty pleasure, geraniums). Het hostel heette zelfs Los Geranios. Dat ik op mijn allerlaatste dag nog op zo'n mooie plek terecht zou komen.

Na het inchecken ging ik op pad. Naar het centrum en ik wilde naar het strand. Maar ik vond geen parkeerplek en was het al snel zat. Ik reed terug naar de prachtige tuin en plantte mezelf voor mijn kamertje in een stoel. In mijn bikini met het boek waar ik al dagen in las. In de zon. Factor dertig op mijn huid. Zitten. In de tuin, bestraat met beton vol met scheuren (eigenlijk best mooi!) en omringd met geraniums. Het was 22 graden. Heerlijk!

Vandaag was het weer 22 graden. Gewoon in Denekamp! En omdat een collega verlaat Pasen vierde dit weekend en ik afgelopen maandag voor haar gewerkt heb, was ik vandaag de hele dag vrij. De hele dag. Vrij! In de warmte en de heerlijke zon!

Ik ging naar mijn broer. En zat heerlijk in de tuin, samen met Lise, mijn nichtje dat inmiddels al zeven maanden is. We dronken een biertje in het zonnetje, aten een broodje, gaven Lise een fruithapje en wat melk. Zo fijn! Daarna naar mijn vriendin M. We zaten in haar tuin, in de zon en gingen even op de fiets met haar dochtertje. Heerlijk!

De eerste zomerse dag van 2015 is een feit. Mensen op straat. Tulpen in bloei. Overal bloesems. En dan die magnolia's overal. Zo mooi! De mooie tijd komt er weer aan. Ik word er blij van!

vrijdag 3 april 2015

LA SEMANA SANTA

Zondags in Sevilla zagen mam en ik hem voor het eerst.

Een processie. Ik had er al over gelezen en de dagen ervoor had ik al gezien dat de stad werd klaargemaakt voor de optocht, maar ik kon me er niets bij voorstellen totdat ik daadwerkelijk zag wat het was.

Rechtstreeks vanuit de bus, na eerst een verdiende café con leche, na een zeer enerverende ochtend, midden op de middag liepen we de stad in. Het zag zwart van de mensen op de Avenida de La Constitución, nog niet eens ten hoogte van de kathedraal. Muzikanten stonden al klaar. Zittend op paarden.
"Vandoar dat den kearl in de bus nen trompet bie zich had", zei mam, zoals alleen zij dat kan zeggen.
Ik knikte.
Het was ons in de bus ook opgevallen dat iedereen zo ongelooflijk mooi gekleed was.
"Zo'n jurk trekt wie an noar nen brulft," zei mam eerder al, tijdens de café con leche, toen er een vrouw langsliep in een prachtige blauw met wit gestreepte jurk.
Ik was het met haar eens, het was een jurk voor een bruiloft en voelde me zwaar underdressed met mijn flufbroek en havaianas.


Waar al die mensen toch naar toe gingen, vroegen we ons af. Of ze überhaupt wel echt ergens heen gingen. Of dat ze gewoon kwamen om te lopen. Om te aanschouwen. Om erbij te zijn. Misschien wel om gezien te worden. Terrassen zaten bomvol. De muziek begon, precies op het moment dat we ten hoogte van de paarden liepen. In wit geklede mensen erachter. Gemaskerd. Een kwelling in deze warmte. Met een puntmuts. Volwassenen en kinderen. Van alles.


Ik dromde me door de mensenmassa. Ik wilde zien wat er gebeurde. En foto's maken. De stoet stopte even en ik maakte een foto van twee meisjes. Ze posseerden graag. De stoet ging verder. Ik maakte nog wat foto's. We dachten allebei dat dit het was. Bij een Mexicaan aten we fajita's, terwijl we het gebonk van de trommels bleven horen. Het was nog niet afgelopen. Toen we weer buiten stonden, was de stoet weg. We liepen. Van het ene terras naar het andere. Nergens werden we geholpen. Alsof we onzichtbaar waren. Het was gewoon te druk. Verderop aan de Calle San Fernando werden we eindelijk geholpen. We bleven even zitten.
 


Terug aan de Avenida de La Constitución, we waren eigenlijk op weg terug naar het hotel, stopten we weer even. Mensen zaten en stonden langs de kant van de weg. Jongens met Justin Bieber-looks, meisjes in hippe topjes, mannen in pak en vrouwen in de mooiste rokken en jurken.

"Er komt vast nog een optocht," zei ik tegen mam. Het gedreun van de trommels klonk in de verte. We besloten richting het geluid te lopen. Ik pakte mam bij haar hand en we zagen nog net hoe een beeld van Maria boven de mensenmassa uitstak en voortbewoog door een smalle steeg richting een andere steeg. Of plein. Ik wist het niet, want ik kon het niet zien. De muziek was prachtig, vond ook mam. Nog net zagen we een aantal puntjes van de puntmutsen boven alles uitkomen. We liepen terug. Het was mooi geweest.


Maandags - ik had mam veilig op het vliegveld afgezet om terug naar Nederland te gaan en ik was dus alleen - kwam ik aan in Córdoba. 's Avonds rond een uur of acht. Het was nog licht. Toen ik de stad inreed zag ik de Mezquita al boven alles uittorenen. Daar moet ik zijn, dacht ik. Daar is mijn hostel. Ik reed zoals de TomTom me aangaf, maar kon niet alle straten in. Afijn, mijn vorige blog vertelt hier alles al over. Ik vond uiteindelijk een hotel langs een van de Avenida's, want mijn geboekte hostel in de stad was echt een no-go. Ik ging die avond de stad niet meer in. Was allang blij dat ik een douche en een bed had gevonden. Pas de volgende dag bewonderde ik het centrum en toen ik aan het einde van de middag terugliep naar het hotel om te vertrekken naar Granada, zag ik een aantal jongens lopen met rare dingen op hun hoofd. Ook in zwart geklede vrouwen liepen me haast omver. Ze hadden duidelijk haast en waren duidelijk onderweg naar iets. Langs de kant van de weg zaten alweer mensen. Ik moest maken dat ik wegkwam, dacht ik, voordat ik weer vast zou komen te staan in het verkeer.

In Granada kwam ik vervolgens later die avond aan. Ik bleef binnen. Was moe. Had al de hele dag hoofdpijn (wat me er overigens niet van weerhield om van de prachtige autorit te genieten!) en ik keek die avond voor het eerst TV. Nederland-Spanje. Hoe toepasselijk.

De volgende dag ging ik op pad. Roshe Runs aan mijn voeten en de stad in. De bus in en lopen maar. Kathedraaltje in en vervolgens om twee uur een slópende tour door het Alhambra. Ik was kapót om vijf uur en hoewel ik netjes had ontbeten en geluncht, had ik een hónger. Aan het einde van de toer kocht ik, voordat de bus kwam, in het winkeltje aan de overkant van de straat een zakje chips. Ik moest gewoon iets eten. De bus bracht me terug naar het centrum en op het moment dat ik langs een cameraploeg de Calle Gran Via de Colón inliep, liep ik zo'n beetje tegen een processie op. Daar gingen we weer, dacht ik.

Deze boetedoeners waren geel en hun puntmutsen waren rood. Eigenlijk best een vrolijk geheel. Het muziekkorps kwam al gauw en ik was bizar onder de indruk van een van de trompettisten die een solo gaf. Hij stond precies ten hoogte van mij, dus ik zag de uitdrukkingen op zijn gezicht toen hij als een malle stond te blazen. Alles was stil, alleen het geluid dat hij uit dat koperen ding produceerde hoorde je. Hoe knap! De stoet liep verder. Volwassenen, kinderen. En vrouwen. In zwart geklede vrouwen. De vrouwen die ik eerder in Córdoba had zien haasten. Zij liepen dus ook mee. Hadden we die dan in Sevilla gemist?

Maar dat was het nog niet. Waar we in Sevilla Maria voorbij zagen komen zag ik nu iets anders aankomen. Hoog boven alles uittorend. Langzaam mijn kant op komend. Een kruis. een groot kruis. Met daaraan een beeld van Jezus gekruizigd. Hoe imposant!

Langzaam wam hij steeds dichterbij, de trommels en trompetten galmden door de calle en ik geloof dat ik met open mond heb staan kijken. Ik maakte foto's, veel foto's, maar geen enkel beeld kon weergeven wat ik nu meemaakte. De man naast me zette zijn hoed af toen Jezus voorbij kwam. Alsof het Jezus echt was. Bizar. De volgende dag zag ik exact wat ik had gezien op de voorpagina van de krant.

Ik ging het terras op. Schranste een paar garnalen weg en dronk een biertje. Verdiepte me verder in het boek over Andalusië en appte met mam dat we in Sevilla niet alles hadden gezien, toen er opeens weer puntmutsen langs kwamen. Deze waren rood met wit (leek Sinterklaas wel) en ik besloot dat waarschijnlijk elke kerk in de stad en daarbuiten een eigen processie heeft tijdens de Semana Santa. Daarom waren het er ook zoveel!

Ik stond op. Wilde naar het hotel. Dit keer een hotel buiten de stad, zodat ik niet met mijn huurbolide vast zou komen te zitten zoals in Córdoba, maar nadat ik nog even de Zara was binnen gegaan en rustig had gelopen merkte ik dat het steeds drukker werd in de stad. Drukker met mensen, geen auto's. Want straten waren afgezet. De processies gingen door. Ik hoorde de trommels en trompetten. Liep richting de straat waar ik die ochtend uit was gekomen, maar kon er niet langs. Hij zat dicht. Op slot. Ik pakte mijn kaart, liep terug naar de fontijnen bij de straat van eerder die middag en probeerde iets anders. Steegje in, steegje uit, plein op, ander steegje in. Alles liep dood. Alles eindigde op niks. Als ik vol goede moed een steeg inliep, zwart van de mensen, liep ik op tegen een verzameling van mensen achter dranghekken en zelfs podia die waren uitgestald langs de kanten van de wegen. Ik liep onder podia door, werd aan de kant geduwd. Mensen dromden door alles heen en ik? Ik raakte lichtelijk in paniek. Iets wat ik nog nooit eerder had gevoeld. En het geroffel van de trommels vond ik opeens eng, al die mensen vond ik eng en ik kon geen kant op. Het leek wel een film, zo onwerkelijk voelde alles aan. Ik voelde zelfs een traan over mijn wang glijden en niemand zag me. Niemand. Iedereen was druk met zichzelf.

Toen ik voor de driehonderdzevenentachtigste keer bij het plein met de fontijnen uitkwam wist ik niet meer wat ik deed. Ik liep en liep en liep, geen idee waar naar toe en opeens was het rustig. Werd de mensenmassa minder en hoorde ik de enge trommels niet meer. Het was inmiddels pikkedonker, tien uur gaf mijn horloge aan en onder een lantaarn pakte ik mijn kaart. Ik zag meteen waar ik was en stippelde een route uit om bij de bushalte te komen. Ik was de gekte ontsnapt en blijkbaar was dit de enige route uit de hectiek. Ik slaakte een zucht van verlichting. En ondanks dat ik alleen in een donkere straat liep, had ik me de hele avond nog niet zo veilig gevoeld.

Werkelijk op de eennalaatste straat vóórdat ik bij de bus zou zijn vroeg een vriendelijke man of hij me kon helpen. Hij zag dat ik een kaart in mijn handen had. En legde me uit waar ik langs moest, wat ik zelf inmiddels al had bedacht. Ik liep de straat uit, naar beneden (Granada is heuvelachtig!) en terwijl ik de bocht om ging, hoorde ik een bus. Ik lachte, volgens mij hardop, want onder mij liepen mensen die omhoog keken. Naar mij. Ze dachten vast dat ik gek was geworden. En daar hadden ze niet eens ongelijk in. Ik liep naar de bushalte waar meer mensen stonden en net op dat moment kwam mijn bus, lijn S2, aanrijden. Hij stopte pal voor mij. Ik kon zó instappen.
Ik legde twee euro bij de buschauffeur.
"Uno?" vraagt hij.
Ik keek hem vragend aan. Mijn oogleden op mijn knieën hangend.
Ik begreep niet wat hij bedoelde.
"Uno con veinte," antwoordde ik bits. De rit kostte toch één euro twintig?
Of ik één kaartje nodig heb, vroeg hij.
"Ja! Si! Uno!"
Is er nog iemand bij me dan? Ik wilde het hem vragen, maar deed het niet.

Hoewel dat op dat moment wel fijn zou zijn geweest.