donderdag 30 januari 2014

BEACHBLUES

Met een dikke vette knipoog:

En dan liggen ze daar maar, he? Hoogblond. Helemaal strak. Geen putje op hun dijen te bekennen. Poepiebruin. Maar dan echt, he? Gewoon écht poepiebruin. Megabruin. Zo bruin dat je je afvraagt of een blank en blond mens überhaupt wel zo bruin kan worden. En dan zonder afdrukken. Terwijl ze overduidelijk met hun bikini aan in de zon liggen, staan die miniscule lapjes stof nergens op hun lijf afgedrukt. Hoe dat kan, he? Dat snáp je toch niet? En dan hoort er uiteraard een tatoeage bij. Een driehoekje in de nek bij de een. De ander een tekst op de voet. En weer de ander een piercing in de navel. Dat is dan mooi ofzo. En dan strak. Strak! Die buiken van die meisjes. En die billen. En dan hebben ze ook nog bórsten! Het moet toch echt niet gekker worden! En dan niet van die buitenproportionele memmen, maar normale. Niet te groot, niet te klein. Nee, precies in verhouding met de rest van hun bevallige, überbruine lijf. En dan liggen ze daar maar. De een in het zand, de ander bovenop een houten vlonder. Weer de ander half in het water. Rug hol, tieten naar voor, witte haartjes naar achter wapperend. Hallo! Zien jullie mij? Zien jullie wel hoe bruin ik ben? Het is dat ze natuurlijk zo ordinair als de pest zijn, anders zou ik er vást jaloers op zijn.

Maar nee joh. Ik ben blij met wat ik heb. Een week zon op Ko Tao zorgt voor sproeten, heel veel sproeten. En tussen die sproeten? Is het gewoon wit hoor. En daar ben ik blíj mee, kan ik je vertellen. Nou nou nou, wat ben ik dáár blij mee! Denk maar niet dat die huid van mij eens denkt: Goh! Laat ik eens bruin worden. Laat ik eens gek doen en net als de huiden van ieder ander mens hier op dit eiland, gewoon mooi kleuren. Gelukkig niet zeg. Stel je voor dat ik er net zou uit zou zien als die jonge meiden met hun poepkleur en ook aanbeden zou worden door iedere man die hier rondloopt. Ik moet er niet aan denken. Gelukkig maar dan, he? Ja, gelukkig maar.

Maar het zou toch best leuk zijn. Een beetje bruin. Al is het maar een heel klein beetje. En dat hoeft niet poepie. Nee, zoveel vraag ik niet. Maar gewoon bruin. En dat hoeft ook niet zonder sproeten. Nee, zoveel zou ik niet durven vragen. Maar daar tussenin. Tussen al die sproeten en moedervlekken in. Gewoon. Zoals ieder ander. Een beetje bruin. Al is het maar een heel klein beetje. Maar joh. Die huid van mij is zo eigenwijs als de pest. Wat denk je? Dat ie brúín gaat worden? Laat me niet lachen. Je kan bakken wat je wil, Nijmeijer, hoor ik hem roepen, maar die bruine kleur die haal je maar lekker uit een potje! En dat terwijl die meiden daar maar liggen te paraderen met hun witte haar en poephuid. En die strakke billen en weelderige tieten. Ze doen het er gewoon om. Ze liggen me daar gewoon passief te pesten. Woorden en afkeurende blikken zijn niet nodig. Ik begrijp de boodschap zo wel. Die ellendelingen doen het puur en alleen om mij te treiteren.

En dan voel ik me lélijk! Lélijk! Lelijk met een hoofdletter L. Dat het ze dan ook nog lukt, he? Die loeders. Ik zou er bijna van eenzaam in mijn eentje op het balkon van mijn hotelkamer gaan zitten. Alles om maar niet geconfronteerd te hoeven worden met hun. Met die duiveltjes. Het feit dat er niemand aandacht aan me schenkt (zelfs de obers niet) bevestigt alleen maar dat ik er totaal niet toe doe en opeens dringt het tot me door. Ik ben wat je noemt een lonely loser.

En aan het einde van de dag als die grieten met hun weelderige, putvrije poeplijfjes het strand verlaten, dan is mijn lijf verfikt. Rood. Tussen de sproeten door is het rood. En dan kan ik op mijn kop gaan staan hoor. Dan kan ik zeggen wat ik wil. Ik kan boos worden en mijn huid tot de orde roepen en bevelen dat hij bruin wordt. Maar denk je dat hij dan denkt, ach, laat ik dat arme mens dat in mij woont eens tegemoet komen? Laat ik haar gewoon eens een keer geven wat ze wil en waar ze al 31 jaar om loopt te zaniken? Laat ik haar gewoon eens die bruine kleur geven? Maar nee hoor. De volgende dag word ik wakker en wat blijkt? Alles is weer wit. Op die sproetjes na. Die zijn wel gewoon bruin en in aantal vertienvoudigd. En één schouder. Die is nog gewoon rood. 

Een week Ko Tao was een ware kwelling. Dat strand en dat helderblauwe water. Die mooie zonsondergangen. Het eten, de gezelligheid. Ach, het was allemaal best te doen. Maar het bikini-tafereel? Het was een ware veldslag...

Wat ben ik blij dat hier vandaag vertrek!!


vrijdag 24 januari 2014

KO TAO, O, O, OOH!

Ik word geschopt. Tegen mijn been. Zachtjes. Ik schrik wakker.

Ik zie het hoofd van de man die een van de chauffeurs van deze bus is. Hij wenkt me dat ik uit moet stappen. Ik kijk op de digitale roodcijferige klok voorin de bus. Het is inderdaad vier uur. Zoals hij voordat we gisteravond om tien uur vertrokken had gezegd toen ik hem vroeg hoe laat we er zouden zijn. Of ik naar Ko Tao ging, vroeg hij. Ik beaamde dat en hij gaf aan dat hij me zou laten weten waar ik uit zou moeten stappen.

Het ging toch sneller dan ik dacht. De busreis van zes uur. Tot één uur was ik klaarwakker. De lichten in de bus gingen om 11 uur al uit, waardoor ik niet verder kon lezen in Saskia Noort. Bizar vond ik het dat ik zat te lezen over nieuwe Nederlandse huizen in een vinexwijk waar een echt Hollands stel met al zijn perikelen zou gaan wonen, terwijl ik in een oncomfortabele Thaise bus vol Thaise mensen en zelfs twee monniken met kale hoofden en oranje gewaden zat en van Bangkok op weg naar Chumpon was. Het Thaise vrouwtje dat naast me zit bood me haar zaklamp aan zodat ik toch verder kon lezen maar ik sloeg het af. Na een kwartier baalde ik er al van. Ik was totaal niet moe en terwijl alle andere passagiers met gemak de slaap leken te vatten, bleef dromenland voor mij een nog verdere bestemming dan Ko Tao.

Toch ben ik blijkbaar in slaap gevallen. Ik herinner me nog een heel harde claxon van waarschijnlijk onze eigen buschauffeur waar ik van wakker schrok. Het zal me maar gebeuren dacht ik. Dat we een ongeluk krijgen en dat ik nooit meer een vinexwijk in het echt zal zien. Laat staan dat ik er ooit zal wonen en ik vroeg me meteen af of dat iets voor mij zou zijn. Ik bedoel, ik ben 31. Zou zo'n huis dan niet allang realiteit moeten zijn? Of in ieder geval een plan moeten zijn, al dan niet concreet. In plaats daarvan zit ik in een aftandse Thaise bus tussen een tiental Thaien bijna te verongelukken.

Ik sta op. Het vrouwtje naast mij groet me, maar het Thais is nog erger dan Chinees voor me, dus ik heb geen idee wat ze zegt.
"Ko Tao?" vraagt ze. Blijkbaar zitten er vaker blonde mensen in deze bus die hetzelfde traject afleggen als waar ik nu mee bezig ben.
Ik knik. Ja. Ko Tao. Een eiland. Met strand en zon en zee. Waar ik een week ga blijven. Heerlijk. Ik kijk er al een paar dagen enorm naar uit. Vooral de afgelopen dagen in Pai. Waar ik vanochtend om negen uur deze reis al ben begonnen. 's Avonds lag ik met twee vesten en dikke sokken aan in de hangmat op de veranda van ons houten huisje, zó koud was het er. Dat zal op Ko Tao niet nodig zijn en de gedachte hieraan doet me bedenken dat dát het deze reis die nu al bijna twintig uur duurt, waard zal maken.

Het vrouwtje zegt iets tegen me. In haar taal. Engels spreekt ze niet. Zoals heel veel mensen in Thailand overigens niet. Waarschijnlijk wenst ze me veel plezier en zegt ze me dat ik goed op mezelf moet passen. Ik loop weg en ze geeft me het pakje drinken dat alle passagiers voordat de bus vertrok, hebben gekregen. Moederlijk stopt ze het me toe. Dan hoef ik tenminste geen dorst te lijden. Ik lach naar haar, zeg 'Thank you' (dát zal ze toch wel begrijpen?) en ik loop weg. De bus uit.

Buiten is het gelukkig niet koud. De man die me zonet wakker schopte pakt mijn tas uit de bagageruimte, geeft hem aan mij, stapt de bus weer in en rijdt weg. Weg. Daar sta ik dan. Om vier uur 's nachts, in the middle of de Thaise nowhere. Ik vraag me af waar de pier is en hoe ik er moet komen. De boot gaat om zeven uur, dus ik heb tijd genoeg. Maar het is donker en ik ben alleen. En al mijn spullen, ook de waardevolle, heb ik allemaal aan mijn lijf hangen in twee rugzakken. De charme van het backpacken. Het avontuur. Een bus instappen en dan maar zien of het allemaal goed komt. Over een paar uur weet ik het. Dan lig ik met een cocktail aan het strand. Als het goed is.

Ik ga zitten op een prompverloren bankje als ik in de verte een scooter hoor aankomen. Er zit een Thais mannetje op. Hij stopt praktisch voor mijn neus en komt op me af.
"Ko Tao?" vraagt hij me. Ik knik. Er zitten vast vaker toeristen met lelijke outfits en een stel rugzakken om vier uur 's nachts op dit bankje. Hij zegt dat hij een taxi is, dat hij me naar de plek van de boot zal brengen. Voor 20 bath.
Ik vind het raar. Ik vraag hem hoe ver het is. Maar vijf minuten, antwoordt hij in heel gebrekkig Engels en ik verbaas me erover dat ik het Thaise Engels steeds beter versta.
"En mijn tassen dan?" vraag ik, een beetje lacherig. Alsof we die allebei meekrijgen op dat scootertje. Hij gebaart. Loopt op me af, pakt mijn grote backpack en zet hem voor zich neer op de scooter.
"No problem!" roept hij en ik loop naar hem toe. Doe mijn rugzak op mijn rug en stap bij de man achterop de scooter. Hij rijdt weg en ik vraag me af waar we in godsnaam naar toe gaan. Het avontuur van het backpacken, bedenk ik me. Ik vind het stiekem leuk, gaaf zelfs, maar ben ik niet veel te oud voor deze dingen?

Het mannetje stopt. We zijn niet bij een pier.
"Here you buy ticket for boat!" zegt hij en ik zie voor me een kantoor van Lompraya, de organisatie die inderdaad de bootreis verzorgt. Ik stap af, geef de man zijn geld en loop naar het kantoor. Open vanaf vijf uur, lees ik. Dat is het nog niet, dus ik nestel me met al mijn spullen op een bankje. Achter me vertrekt een trein. De nachttrein die ik eigenlijk had willen pakken vanuit Bangkok, maar die ik niet meer kon halen. Er staan een stuk of tien backpackers in meest vreselijke outfits op het perron. Allemaal in hetzelfde schuitje als ik. En ondanks dat ik een paars vest aan heb, een veel te wijde zwart-witte Thailandbroek én cognackleurige nepUggs eronder draag, voel ik me nog stijlvoller dan de rest van de mensen om mij heen. Geen uigezakte dreadlocks, geen ongekamd haar, geen palestinasmakkers, geen verwilderde kop en geen wietogen. Maar charmant? Nou nee.

Om vijf uur gaat het loket open. Ticket voor de boot, ticket voor de transfer naar de pier, alles is binnen vijf minuten geregeld. Wat een organisatie, bedenk ik me. Dagelijks gebeurt dit twee keer. Al die mensen. Al die toeristen die naar de eilanden willen. Vier verschillende. Ik had natuurlijk ook een vliegtuig kunnen pakken, maar de prijs van een ticket was zo schrikbarend hoog dat ik die mogelijkheid meteen uit mijn systeem wiste. Dan maar omslachtig en wat langer onderweg. De sticker waar Tao op staat die ik net kreeg van de mevrouw achter de balie, plak ik op mijn vest. Zodat ze me er niet op het verkeerde eiland uit gooien.

Het wachten duurt lang. Een Spaanstalig gezin komt aan en ik versta werkelijk álles wat ze zeggen. Ik vind het grappig en goed van mezelf. Dat ik het Spaans nog steeds goed beheers, beter nog dan Duits, terwijl ik het nooit meer spreek. Ik concludeer dat ze uit Venezuela komen. In ieder geval uit Zuid Amerika en sowieso niet uit Buenos Aires. Dat ik dat kan horen, bedenk ik me. Het accent. Een paar keer sta ik op het punt om met ze te praten. Maar dat betekent dat ik dan echt wat moet zeggen en het is vijf uur 's nachts. Ik heb nauwelijks geslapen en heb geen zin in praten. Dus ik zeg niks. Ik pak Saskia Noort er weer bij.

Mensen beginnen te lopen. In de straat staat een bus. Een touringcar. Het is nog steeds donker. Ik loop mee met de menigte. Mijn tas wordt onderin de bagageruimte gegooid en ik ga bovenin aan het raam zitten. Ik zit nog niet of mijn ogen vallen dicht. Amper twintig minuten later gaan ze weer open. Het is opeens licht. Voor me zie ik water. We zijn bij de pier.

Als ik uitstap staat er een menigte van jewelste al te wachten om aan boord te gaan van de catamaran. Ik check mezelf in en sluit achteraan in de rij. Achter een jongen, die ook alleen is. Een beetje typisch is hij. Een rood petje, een ongeschoren gezicht (waarom hou ik daar zo van?) en wat hij aan heeft valt me niet eens op. Mijn ogen prikken. Mijn hoofd voelt licht. Het lijkt alsof alles niet echt gebeurt. Alsof ik hier niet echt ben. Ik ben moe. Hij begint te praten. Ik hoor dat hij uit Australië komt, maar toch vraag ik hem waar hij vandaan komt. Hij vroeg het mij ook en vertelde zonet dat hij in Amsterdam en in Leiden is geweest. Leuk, denk ik. Daar gaat iedereen altijd naar toe. Waarom gaat er nooit eens iemand naar Enschede? Ik vraag hem uit welke stad hij komt. Hij mompelt iets onverstaanbaars.
"Have you heard of it?"
Ik schud mijn hoofd.
"Don't think so. Is it a big city?" vraag ik.
Er ontstaat een lach op zijn gezicht.
"No, not really. It's just the capital of Australia that nobody's ever heard of."
Ik schiet in de lach. Hij maakt zeker een geintje.
"O Canberra!!" roep ik uit. Natúúrlijk heb ik daar van gehoord. Ik voel me bijna beledigd dat hij denkt dat ik Canberra niet ken! Ik! De topospecialist. Ik haalde er altijd tienen voor. Ik vond het het allerleukste op school. En dan zou ik Canberra niet kennen. Ik plaag hem en zeg dat hij het raar uitspreekt. Hij lacht om me. Leuk.

Als we over de pier naar de catamaran lopen geeft hij me een hand. Hij zegt dat hij Lym heet. Lym? Seriously? Ik zeg dat ik Kim heet en dat dat rijmt. Hij spelt zijn naam en hij zegt dat het Iers is, nadat ik hem lacherig vraag hoe het kan dat hij godsnaam zo heet. We kletsen nog even en eenmaal op de boot loopt hij naar boven. Ik twijfel of ik achter hem aan zal gaan, maar dat vind ik aanstellerig. Ik loop gewoon naar binnen. Geef mijn tas af en ga zitten. Een grijs afvalzakje wordt in mijn handen geduwd. Alle overige passagiers krijgen er ook een. De Australiër zei net al dat de zee heel wild was. Ik dacht dat hij een grapje maakte en besluit ter plekke dat ik niet ziek ga worden.

De eerste golf dient zich nog niet aan of de man achter mij gaat met een bombarie van hier tot Tokyo (hoewel dat vanuit hier helemaal niet zo ver is) over zijn nek. Ik vind het vies, ben blij dat ik hem niet zie, maar merk dat hij niet de enige is. De Thaise Golf is inderdaad goed op dreef vandaag en ik vraag me af of meneer Australië daar boven op het dek net zo misselijk als ik begin te worden. De jongen naast me grist zijn zakje uit zijn schoot en begint hem vol te spugen. Ik pak een zakje tissues, dat ik een paar uur geleden op het treinstation heb gekocht omdat ik naar de wc moest, uit mijn tas die voor me staat en geef er een paar aan hem. Ook het meisje naast hem begint te kotsen en ik gris weer naar de tissues. Als een moeder overste die voor haar kroost zorgt. Maar dan houdt moeders zelf het niet meer. Ik open het zakje en kots hem voor mijn gevoel helemaal onder, ware het niet dat mijn maag nagenoeg inhoudsloos is. De whopper van de Burger King van gistermiddag is natuurlijk allang verteerd en heeft al een mooi plekje gevonden op mijn dijen (die kon er immers ook nog wel bij) en daarna heb ik eigenlijk niets meer gehad. Het is gal wat ik uitspuug. Vocht. Vies vocht. Maar het moest eruit. Ik knijp de zak dicht en kijk op mijn horloge. We moeten nog zeker een uur, maar ik voel me wel beter. Ondanks dat de boot meermalen bijna kapzeist, doezel ik in slaap. Ik ben te moe en niet misselijk genoeg om wakker te blijven. Met het zakje kots (gal) en een lege zak op mijn schoot word ik om negen uur wakker. Het eerste eiland dient zich aan. Er stapt bijna niemand van de boot. Bij het tweede eiland, inderdaad Ko Tao, mijn eiland, zal het leuk worden. Bijna iedereen heeft een roze sticker. Bijna iedereen gaat naar Tao. De boot stopt weer, amper vijf minuten later. Het rode petje van Mr. Austalia zie ik door het raam voor bij gaan. Hij is druk in gesprek met een man die naast hem loopt. Hij heeft alweer een nieuw maat je gevonden. Ik loop naar voren, zoek mijn backpack die onder een lading andere bagage terecht is gekomen en wurm me door de menigte naar buiten. De pier op. Na 25 uur reizen. Welkom op Ko Tao.

Ik had natuurlijk vanuit Nederland ook een vliegtuig naar Curaçao kunnen pakken. Dan was ik acht uurtjes later op een eveneens prachtig eiland aangekomen met zon, zee en strand. Waar ik de mensen ken en de taal versta. Waar ik als het ware altijd een beetje thuis kom. Maar nee. Curaçao ken ik op mijn duimpje. Dat was weer niet goed genoeg. Nee, het moest anders. Een ander land. Een ander werelddeel. Ik moest zo nodig naar Thailand en naast de rest van dit prachtige land de tropische eilanden van hier ontdekken. De reis duurde veel langer. Was omslachtiger. Helser. Erger kán bijna niet. En ik bedenk me een ding.

This island better be a good one!

woensdag 22 januari 2014

PAI

Een wietlucht.

Ik lig in de hangmat. De hangmat voor de houten bungalow. Een houten huisje met alleen een bed en een tafeltje. De badkamer zit achter de deur. Buiten. Wel overdekt, maar buiten. Vanavond al bezoek gehad van een kikker. Een mosterdgele. Een lelijke. In Costa Rica waren ze mooier. Groen met rode ogen. Je ziet ze vast voor je.

Ik ben in Pai. Schreef ik gisteren nog hoe gemoedelijk Chiang Mai was, ik was toen duidelijk nog niet in Pai geweest. Nog even noordelijker, dichtbij de grens met Myanmar. Het is een dorpje. Met een stuk of tien straten. Laten het er vijftien zijn. Er wonen iets meer dan 2000 mensen. Van oudsher. Maar die inwoners... zij zijn niet degenen die het straatbeeld bepalen.

Het zijn namelijk de hippies. Verwilderde blanke mensen. Blonde, gebruinde, magere mannen met baarden, uitgegroeide dreadlocks, hemdjes en te wijde broeken. Vrouwen met dezelfde dreadlocks, wijde shirts, piercings en afgetrapte slippers. En daar loop ik dan tussen. Eyeliner, parels in de oren en een Guess horloge. Niet wat je noemt een goede match.

Maar ik ben hier niet voor de verwilderde backpackers, ik ben hier voor mezelf. Pai is namelijk een bergdorp. En in de bergen die om dit ienieminie dorpje liggen is van alles te zien. Watervallen, een canyon, er zijn hotsprings en een strawberry farm. Aan de andere kant van het dorp hoog in de bergen een heel groot wit buddhabeeld dat ik vanmiddag vanuit de verte al even zag. Volgens Wikipedia staat ie pas in de grondverf en is het de bedoeling dat het beeld uiteindelijk goud van kleur wordt. Hoe kon het ook anders.

Met de scooter is de sightseeing goed te doen. Maar anderhalve dag hier is genoeg. Alle bezienswaardigheden zijn te bezoeken er is ook nog tijd om te relaxen. In de hangmat. Heerlijk. Jammer dat het 's avonds zo berekoud is!

En nu? Op naar het zuiden! Naar de eilanden! Naar het strand. Naar de warmte en de zon! Mijn bikini uit de backpack en mijn zes (!) boeken verslinden. Een week lang. Misschien op een eiland, misschien op meerdere. Ik zie het wel, zoals een échte backpacker betaamt.

Maar dan wel mét eyeliner, parels en Guess horloge!




zondag 19 januari 2014

CHIANG MAI, I LOVE YOU!

Toen ik afgelopen dinsdagochtend na een 14 uur durende treinrit hier in Chiang Mai aankwam, moest ik denken aan tien jaar geleden.

Aan de eerste keer dat ik in Argentinië was. Vier dagen Buenos Aires en daarna twaalf uur in de bus naar het noorden, naar Posadas. Net als nu. Vier dagen Bangkok en daarna naar het noorden. Naar de jungle. Ook in Posadas kwamen we 's ochtends in alle vroegte aan, met dat verschil dat we daar dan vier weken bleven, omdat mijn ex er vandaan kwam en we dan in zijn hometown verbleven. De enige tijd van het jaar die hij met zijn familie had, omdat we toen woonden op Curaçao. Snap je het nog? Overigens ben ik in 2008 zelfs vijf maanden in Posadas gebleven, samen met ex en heb ik er dus inofficieel een beetje gewoond.

Maar dat was niet de enige reden waarom ik afgelopen dinsdag een flashback had. De stadjes zelf lijken namelijk ook op elkaar. Hoewel de inwoners van beide steden het vast niet met me eens zullen zijn, want Azië is niet te vergelijken met Zuid-Amerika, is dit wel hoe ik het beleefde.

En dat ligt niet aan de mensen. Hoewel, nu ik er even bij stilsta, herinner ik me nog dat de Guarani indianen die in Posadas rondhuppelden, er Aziatisch uitzagen, iets wat iedereen het toen met me eens was. Verder is de Thaise bevolking natuurlijk niet te vergelijken met de Argentijnse, in de verste verte niet zelfs. Dat dat even duidelijk is. Van temperament merk ik hier weinig en op zich is het best wel prettig dat ik hier als blondie met blauwe ogen gewoon over straat kan, zonder dat ik aangesproken word door allerlei hitsige mannen die dan ook nog denken dat het prèttig is voor een vrouw om op straat door een man met zijn ogen uitgekleed te worden.

Nee, hier in Chiang Mai gaat er anders aan toe. Er kijkt geen hond naar me (of nou ja, die juist wel) en dat is op zich best fijn.

Waarin de steden wel op elkaar lijken? De straten, de gebouwen. De auto's (en het geluid dat ze maken, stom hè?) en de gemoedelijke sfeer. Het kleinschalige (hoewel dat vergeleken bij Denekamp dan weer niet terecht is), de rust, het geduld. De relaxtheid waarmee men leeft. Elkaar tegenkomen op straat, een praatje op de hoek, een biertje iets verderop. De eenrichtingswegen, de ring om de stad, de uitlaatgassen. Het pleintje in het centrum. Ik voel een beetje dezelfde vibe. De stad uit en je bent in het groen. In de bossen, in de jungle. Met wilde dieren, bergen en watervallen.

Maar er zijn natuurlijk ook verschillen. Geen rivier langs de stad en Chiang Mai is vele malen kleiner met veel minder inwoners. De taal is niet te verstaan, hoewel ik hier soms geneigd ben Spaans te gaan praten. Bovendien is Chiang Mai veel kleurrijker qua mensen en hoor je alle talen op straat. Van Frans tot Engels en van Nederlands tot inderdaad Spaans. Bijzonder dat zo'n klein stadje zo'n toeristische trekpleister is en dat dat allemaal in harmonie samengaat met de lokale bevolking.

Chaing Mai is mooi. Ik ben er zes dagen geweest. Ik heb er Thais leren koken (en eten), ik ben de bergen in gereden en heb de allermooiste tempel bezocht. Ik heb biertjes gedronken op de terrassen en ik heb de meest onvergetelijke ervaring met een stel olifanten net buiten de stad gehad.

Morgen vertrekken we. En gaan we twee dagen nog iets noordelijker. Naar Pai. Waar het, naar het schijnt, truienweer is. Dichtbij de grens met Myanmar. Ik laat het maar weer over me heen komen.

Een ding is zeker. Er is een nieuw plekje op aard waar ik mijn hart achter ga laten. En dat plekje heet Chiang Mai.


zaterdag 18 januari 2014

OLIFANTJE RIJDEN!

Ik heb gisteren op een olifant gereden.

Dat klinkt echt heel raar en dat is het natuurlijk ook. Niet alleen het feit op zich, maar vooral ook dat ík degene ben die erop gezeten heeft. Ik aai niet eens een hond, omdat ik dan drie kleuren poep schijt, maar voor een olifant draai ik mijn handen niet om. Bizar toch?

We waren in een olifantenkamp. Een opvang voor mishandelde en misbruikte olifanten. Bij Ran Tong hoeven deze prachtige, lieve dieren geen kunstjes te doen voor menselijk vertier, worden ze niet gedrogeerd om hard te werken en worden ze al helemaal niet geschopt en geslagen. Ze worden er goed behandeld en ze blijven er tot hun dood. Ze zijn al teveel beschadigd om terug de natuur in te kunnen.

Onze olifant heette Marsha, een beauty van 35 jaar en haar begeleider (Mahout) heette An (of Am), een jongen uit Korea. Hij was samen met Marsha naar het kamp gekomen. Waarschijnlijk had hij ergens in de rimboe gevonden waar ze was verwaarloosd en achtergelaten.

Marsha was een flinke dame die ons met gemak kon dragen. Ze droeg ons een heuvel op en weer af (goed vasthouden!) en als dank hebben we haar een flinke wasbeurt gegeven. Met boomschors scrubden we haar dikke donkergrijze huid en ze leek het heerlijk te vinden, zo in dat koude water. An/Am week geen moment van haar zijde.

Wat was het bijzonder! Was ik in het begin nogal huiverig om de olifanten alleen maar te voeren, lag ik aan het einde van de dag gewoon met ze in het water. Dat dat kán! Zulke joekels van dieren. Echt enorm zijn ze. Natuurlijk had ik ze wel eens gezien. Achter een hek in de dierentuin. Maar zo dichtbij? Nog nooit. Hun dikke, grijze huid, de grote ogen, de wimpers... om jaloers op te worden. Hun staart die langer is dan ikzelf en dan natuurlijk de slurf. Dat gekke ding wat aan hun gezicht hangt en waar ze een kracht mee kunnen zetten! Hele takken werden onderweg van bomen afgetrokken omdat madam honger had. Dat doen ze dan he? Dan denken ze niet: Goh, ik heb passagiers op mijn rug, laat ik even doorlopen of tenminste iets aan hen aanbieden. Nee joh, ze doen onderweg gewoon lekker hun eigen ding. Zoals de olifant voor ons, die opeens zijn staart omhoog gooide, zijn gat opende en er vijf evengrote groenbruine bollen uit mieterde. Ik kon zomaar raden wat hij die dag gegeten had. Kon hem het nou schelen dat er iemand achter hem liep! Geweldig!

Het was wat je noemt heel, heel bijzonder. Een ervaring die ik, ondanks de lelijke outfit die ik aan moest en die aan het einde van de dag smeriger dan smerig was en de vieze groenbruine megadrollen, niet had willen missen.

Een onvergetelijke dag!




woensdag 15 januari 2014

THAI COOKING

Kijk. Dat ik geen keukenprinses ben, dat is algemeen bekend.

Hoewel ik ooit in een ver verleden op de hotelschool zat, betekent dat niet dat ik goed kan koken. Dat zou op zich wel logisch zijn, maar dat is het dus niet. Hoe de vriendschap tussen mijn vriendin F en mij heeft stand gehouden of überhaupt heeft kunnen ontstaan op diezelfde school, is mij nog steeds een raadsel. Als ik namelijk tijdens onze praktijk kooklessen weer eens iets liet aanbranden, vergat om peper en zout toe te voegen en niet wist wat het verschil was tussen een teen knoflook en een stronkje peterselie, dan kookte ze me het liefst mee in de pan heldere juliennesoep die zij vakkundig op het vuur liet pruttelen terwijl ik erbij stond en ernaar keek.
"Ga jij maar het toetje maken!" riep ze dan geërgerd. En die lukten na drie jaar praktijklessen uiteindelijk best goed. Ach ja, ik legde me erbij neer. Ik had weer andere kwaliteiten, zullen we maar zeggen. En die vriendschap? Die was (en is nog steeds) puur gebaseerd op droge humor. Niet op kookkunsten.

Toen I en ik ons gisteren hier in het Thaise Chiang Mai opgaven voor een kookcursus brak me het zweet aan alle kanten uit. Ja hoor, dacht ik, alsof ik dat kán! We zouden eerst naar een marktje gaan. Hier, vlak achter ons guesthouse. Wat een heerlijkheden. Verse groenten, kruiden, vis, vlees, fruit. Teveel om op te noemen. De geur die er hing (de uitlaatgassen van voorbij tuffende scooters daargelaten) was heerlijk. Onze kookjuf legde ons haarfijn uit welk kruid waarvoor gebruikt werd.

We mochten alles aanraken en ruiken. Toen ze zei dat we overhoord gingen worden, kreeg ik een flasback naar vijftien jaar geleden (ja, zó lang geleden is het al) en was ik even bang dat ze het echt meende. Gelukkig maakte ze een grapje en liep ik uiteindelijk met een gerust hart, samen met de groep van zeven mensen terug naar de kookschool.

Vijf gerechten moesten we maken. Goeiedag, dacht ik! Vijf gerechten! Vijf! Ik mag al blij zijn dat eentje gaat lukken. Ik koos voor een rijst met cashewnoten en kip, springrolls, hot en sour soep met garnalen (too hot!) en Chiang Mai curry (een beetje minder hot).

En het was lékker! Naja, dacht ik. Dit kán bijna niet! Het smaakte gewoon net zo goed als in een restaurant hier aan de weg. En het was allemaal zo klaar. Even die pepertjes hakken, die kruiden fijn maken, de loempia's rollen. Ik draaide nergens mijn handen voor om. Hoppa! Overheerlijk. Ik wist niet dat ik zó goed kon koken! Ik weet zeker dat F versteld zou staan. Heb een kookboekje met alle recepten meegenomen. Want ik ga er uiteraard thuis wat mee doen. Zeg ik nu. Maar daar komt natuurlijk niks van. Tenzij ik mensen ga uitnodigen om te komen eten. Dan móét ik wel.

Dus F? Kom je in februari (vooruit, ook met je hubby en kroost) een keertje Thais bij me eten? Jij weet vast wel een goeie toko in de buurt...



dinsdag 14 januari 2014

BIZAR BANGKOK

13-01-2014

De geur van eten.


Kruiden, grill, vlees en vis. Kraampjes met eten. Gevangen vissen liggen vers in bakken met ijs, gewoon langs de straat. Ernaast staat een man met een wok boven een enorme vlam de vis te bakken. En vlees. Saté'tjes. Daarnaast staat een vrouw Pad Thai klaar te maken achter haar eigen mobiele kraampje en een paar backpackers staan overduidelijk te genieten van haar kookkunsten.

Richting de Koh San Road vanuit ons guesthouse. Cafétjes, barretjes, restaurants. Het is er gezellig. Lokale bevolking gemengd met backpackers en andere toeristen. De straatjes zijn smal, luid getoeter door de taxi's, scooters en tuktuks die er rijden en je willen passeren. Het is er druk, uit sommige restaurants klinkt muziek en af en toe word je opgeschrikt door getringel van een fietskar vól met vers fruit.

De eetkraampjes vind je overal in de stad. Niet alleen in het backpackersstraatje. Maar langs de grote wegen is het vies. Afval langs de straten, zwerfhonden die op leven na dood zijn, katten die overal tussendoor wringen. Mensen schreeuwen naar elkaar, althans zo lijkt het. Misschien is het gewoon hun manier van communiceren. Sommigen dragen mondkapjes. De smog is hier ten opzichte van een aantal jaren geleden sterk verminderd, maar nog steeds zijn de uitlaatgassen niet te harden.

Het is Azië. Vanaf het eerste moment dat ik voet buiten het vliegveld zet, zegt alles Azië. De gekte in het verkeer, de drukte, Bangkok is precies zoals ik het me had voorgesteld. Meer Azië wordt het wat mij betreft niet. Qua stad. Some hate it, some love it. Ik vind het leuk. Het is fijn om je mee te laten voeren met de vibes van de stad. Zoals in elke stad. Het is nieuw voor me. Niet te vergelijken met geen enkele andere stad die ik bezocht heb. En dat zijn er toch al wel best veel.

Maar vier dagen Bangkok zijn genoeg. We hebben een ochtend gefietst door de stad. Niet over de grote wegen, want dat zou met gevaar voor eigen leven zijn, maar door kleine steegjes. In Chinatown en andere buurten. Langs de huizen en winkeltjes van de lokale mensen. Echt Bangkok. We hebben een aantal ritjes in de tuktuk achter de rug, waarbij we hebben geleerd flink af te dingen en wat overigens ook niet zonder levensgevaar is. We hebben grote malls gezien, zijn de rivier over geweest, hebben tempels bezocht en hebben ook nog tijd gehad om te relaxen, zo tussen de jetlagstress door.

Na vier dagen is het tijd om te gaan. Op naar het noorden. Op naar de jungle. Naar de stad die vroeger de hoofdstad van Thailand was. Op naar groen, naar natuur. Naar olifanten en andere wilde beesten. Met de nachttrein.

Op naar Chiang Mai!

zaterdag 4 januari 2014

EN DE REIS GAAT NAAR...

In augustus/september 2012 ging ik op reis.


Een pittige trip. Drie plaatsen in twee weken. Vier vluchten met twee maatschappijen. Op de ene plek nog niet klaar of de andere diende zich al aan. Eerst Curaçao, waar ik nadat ik er vijf jaar woonde, sinds november 2007 niet meer was geweest. Vijf dagen was er ik er maar. Daarna drie dagen Miami. Wat was het er gaaf en wat waren die drie dagen veel te kort. Maar omdat New York op ons zat te wachten, werd ons leed een beetje verzacht. Half september kwam ik thuis. En sindsdien heb ik geen échte vakantie meer gehad, op een paar weekenden weg na.

En nu overvalt me toch opeens iets. Ik heb namelijk vakantie. Jawel! Ik heb zomaar vakantie! Vier hele weken lang. Vrij. Geen werk. Gewoon vier weken lang vrijheid. En dat is mooi. Want ik zóú eigenlijk nu op straat staan. Ware het niet dat op de valreep mijn contract op mijn werk tóch nog een paar maanden verlengd is. Dus als ik terugkom van vakantie (want ja, uiteraard ga ik weer op reis), dan kan ik gewoon weer naar mijn oude vertrouwde bankje, met mijn oude vertrouwde lieftallige collega's en mijn oude vertrouwde klanten.

Waar ik naar toe ga? Naar Thailand. En op de terugweg pik ik ook Dubai even mee. Als ik er toch langs kom. Joh, alsof het niks is. Gewoon omdat het kan. En gewoon omdat ik er zin in heb. Eerst een paar dagen Bangkok, samen met vriendinnetje I, die ik ken uit mijn detacheringstijd. Daarna samen naar Chiang Mai, het noorden van het land. De jungle in, marktjes bezoeken en elke dag een massage. Een klein weekje blijven we daar. Dan naar het zuiden. Naar de eilandjes in de Golf van Thailand of de eilandjes in de Andaman Zee. Of allebei. Ik weet het nog niet. Ik zie het wel als ik er ben.

Eind januari naar Dubai. Een dag of vier vertoeven in meeste luxe woestijn van de wereld. Wolkenkrabbers bekijken, palmeiland bezoeken, strandje pakken, bovenin de Burj Khalifa foto's maken over de hele stad en ver daarbuiten en als het even kan ook nog skydiven. Boven het palmeiland uit een vliegtuig springen. Samen met een begeleider, die tegelijkertijd foto's van me maakt terwijl ik in de lucht zweef. Nu ik nog geen kind of kuiken heb, moet ik dat gewoon van mezelf doen. Hoe vet is dat!

Het zijn wat je noemt leuke vooruitzichten, maar tegelijkertijd vind ik het best wel eng. Het is niet niks. Ik heb het vaker gedaan, veel vaker, maar toch. Ik kijk er naar uit. Heb er wat je noemt ontzettend veel zin in!

Woensdag vertrek ik al!

donderdag 2 januari 2014

HAPPY 2014

Ik heb zo'n gevoel...


Een gevoel van, ik weet niet. Een goed gevoel. Een voorgevoel. Een goed voorgevoel. Een gevoel dat er iets groots staat te gebeuren. Geen idee wat. Maar er komt iets.

Alsof het buiten waait. De blaadjes opwaaien en elders weer neerdwarrelen. Af en toe maakt de wind zelfs lawaai. Loeit het. De blaadjes laaien steeds hoger op. Zelfs zwaardere dingen gaan de lucht in. Af en toe valt er iets neer. En hoor je kabaal. Terwijl de wind steeds harder in je oren suist. Dan weet je het. Het komt eraan.

Nu ook. De blaadjes dwarrelen al een tijdje en gaan steeds harder. Er komt iets aan. Een storm. Die even flink met de bezem overal doorheen gaat. En een puinhoop achter laat, waardoor je geneigd bent die puinhoop te verlaten en je je met de wind mee te laten voeren naar de plek waar de wind je maar naar toe brengt. Waar dat dan ook maar moge zijn.

Dat gevoel. Ken je dat? Hebben jullie dat ook?

Ik wel.

Het heet 2014 en ik heb zo'n gevoel dat het een goed jaar gaat worden. Niet groots of meeslepend, maar gewoon goed. Beter dan voorgaande jaren. Gewoon omdat dat zo voelt.

Ik heb zin in 2014!


Ik hoop dat het een goed jaar mag worden. Waarin wensen uitkomen. Waarin dromen waargemaakt worden. Waarin het dagelijks leven af en toe met wat leuks verrast wordt. Waarin mensen elkaar ontmoeten en er mooie, onvergetelijke dingen gebeuren. Waarin je lekker jezelf kan zijn, in alle rust tussen alle hectiek door. Waarin je veel lacht, maar af en toe ook huilt. Waarin je mooie momenten beleeft, maar waarin je ook af en toe met beide benen op de grond wordt gezet.

Dat 2014 dat allemaal maar mag zijn. Voor iedereen.

Daar drink ik een borrel op!